Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Doch Ik [21]deed het [22]om Mijns Naams wil, opdat hij niet [23]ontheiligd wierde voor de ogen der heidenen, in welker midden zij waren; aan [24]welke Ik Mij, voor [25]derzelver ogen, bekend gemaakt heb, om hen uit Egypteland uit te voeren. 21. Te weten wat Ik gedaan heb, namelijk hun belovende uit Egypteland te verlossen, Gen.15:14; Ex.3:8; vergelijk onder vs.14,22. 22. Dat is, niet omdat zij het verdienden of waardig waren, maar omdat Ik dat uit loutere genade beloofd had, en wilde in mijn woord waarachtig bevonden worden. Vergelijk onder vs.14,22,44, enz.; Dan.9:19; Rom.9:17,23; Ef.1:6. 23. Zie Lev.18:21, en onder vs.21,24,39, en hfdst.39 vs.7. 24. Namelijk Israelieten. 25. Te weten der heidenen, en voornamelijk der Egyptenaars, die al Gods wonderwerken hadden gezien; Ex.14:18; Num.33:3.